In 1997 heb ik mijn diploma Onderbrandmeester behaald. Na een studie van vier jaar ben ik bevelvoerder geworden. Dat was in die tijd nog een opleiding van vier jaar, één jaar exacte vakken (had niets met de brandweer te maken) en daarna twee jaar theorie en één jaar praktijk. Je eerste uitruk ervaring kreeg pas na je aanstelling als bevelvoerder. Tegenwoordig zijn er leerwerkplek begeleiders en wordt je op weg naar je examen ook in de praktijk voorbereid.
Meestal is je eerste inzet een buitenbrand of iets kleins (die komen namelijk het meeste voor) en onder begeleid van een ervaren bevelvoerder. Ik kreeg gelijk een beknelling op de Amsterdamsestraatweg en stond er min of meer alleen voor.
Het betrof een eenzijdige aanrijding op de Amsterdamsestraatweg ter hoogte van de sportvelden te zijn, van wat later bleek een bestelbusje. De bestuurder was er slecht aan toe en zat op een vreemde manier bekneld. Droeg geen gordel en was met volle vaart op een boom gereden.
Met de aanvalsploeg een plan gemaakt om het eruit te knippen en een plan voor een eventuele snelle bevrijding. Nou dat laatste was maar goed ook. Op zeker moment zegt de verpleegkundige: ‘Hij moet er NU uit’. Zonder aarzelen is de patiënt eruit getrokken en op de brancard gelegd. Daar is de verpleegkundige nog een tijd lang met de patiënt bezig geweest voordat er werd vetrokken naar het ziekenhuis.
Belangrijke les van dit ongeval: Laat het brandweerpersoneel niet een infuuszak vasthouden. Waarom: Je bent een manschap kwijt én hij/zij heeft alle tijd om alle ellende van de patiënt in zich op te nemen. Dan blijkt dat nazorg bij de brandweer echt nodig is.
Later is op de lokale omroep dit ongeval uitgebreid in het nieuws gekomen. Vooral de wijze waarop de familie de patiënt thuis wilde verzorgen en alle problemen die daarbij kwamen kijken. Ik weet niet hoe het uiteindelijk met deze bestuurder is afgelopen. Gezien zijn letsel was hij een kasplantje geworden.
Maar mijn eerste inzet als bevelvoerder zal ik nooit vergeten.